Dorperkidz

Gezellige, betrouwbare, betaalbare opvang

Thema mijn lichaam

Boekentips:

  • Ik ben ik van Susi Wiegel
  • Dit ben ik van Liesbeth Slegers
  • Van top tot teen van Dagmar Geisler
  • Dit ben ik van zwijsen uitgeverij

 

Liedjes:


Links:

Knutselen (downloads):

Lichaam omtrekken

Een kind gaat op een stuk behangpapier liggen. De leerkracht of een ander kind trekt het kind om. Daarna worden de lichaamsdelen benoemd en eventueel erbij geschreven. De kinderen kunnen het afgebeelde kind daarna in gaan kleuren.
Dit kan ook op de speelplaats met stoepkrijt.


Kleurplaten (downloads):

Werkbladen (downloads):

Activiteiten:

Zintuigspelletjes en kringspelletjes
 

  • Wijs bij jezelf iets aan: oor, oog, teen, hak, knie en laat de kinderen bij zichzelf hetzelfde aanwijzen, benoem alles


  • Van alles met je neus: Pak je neus eens vast; hoe voelt deze? warm of koud? Kun jij je neus bewegen? Zijn alle neuzen in de klas hetzelfde? Kun je praten met je neus dicht? Kun je dan ook ademhalen? Hou eens vier tellen je adem in, kun je met je tong het puntje van je neus raken? Kun je met je ogen het puntje van je neus zien? Kun je met een uitgestoken arm, met je ogen dicht proberen om met je vinger het puntje van je neus te raken?
  • Van alles met je mond: Hoe voelt je mond? zacht, hard, koud, warm, glad, ruw, wat doe je allemaal met je mond? Zien alle monden er hetzelfde uit? welke kleur hebben de lippen? Kun je praten door alleen je lippen te bewegen? Liplezen? Kun je met je bovenlip je neus aanraken? Kun je jouw tong zien als je hem ver uitsteekt? Kun je er een rolletje van maken? Steek je lippen zover naar voren dat je ze kunt zien
  • Van alles met je ogen: Hoe voelen je ogen? Kun je jouw wimpers voelen? Wat kun je allemaal met je ogen doen? (scheel kijken, draaien, naar boven, naar beneden kijken, knipogen, open en dicht doen), wat zie je met een oog? Waar zijn wimpers en wenkbrauwen voor? Welke kleur hebben je ogen? Kijk eens met een vergrootglas naar elkaars ogen? Hoe kun je de pupil groter en kleiner laten worden? (Door vlak bij een raam te gaan staan)
  • Van alles met je oren: Voel je oren eens, zitten ze verstopt of kun je ze zien? Kun je een knoop in je oor leggen? Zoek eens een zacht en een hard plekje in je oor, Wie heeft vaste of losse oorlellen, hoor je alles als je een oor dicht doet? Hoe heet het hard stuk van je oor: oorschelp


  • Van alles met je handen: Ontdek zelf eens wat je allemaal met je handen kunt doen, waar gebruik je je handen allemaal bij? welke hand gebruik je het liefste? Waar voelen de handen hard en waar zacht? Geef iemand naast je een hand, is deze warmer of kouder? Leg de handen eens tegen elkaar, zijn de handen even groot? Welke vinger is het kortst? Welke is het langst? Welke het dikst en welke het dunst? Bekijk met een vergrootglas je hand: de lijntjes, de nagels (zijn ze schoon), de haren, wondjes of sproeten

We zien er niet hetzelfde uit
De kinderen vergelijken elkaar aan de hand van meegebrachte foto's of gewoon zo. Wat is hetzelfde, wat is anders? Is iedereen even groot? Welke kleur ogen heeft iedereen? Hoe zitten de haren? Wat voor kleren hebben jullie aan? enz.

Ik hou van kinderen die...

Een spelletje waarbij kinderen goed moeten kijken hoe ze eruit zien en overeenkomsten en verschillen tussen zichzelf en anderen zien.
De kinderen zitten in de kring op een stoel. Jij staat in het midden. Je zegt: ik hou van kinderen die... een spijkerbroek aan hebben. De kinderen met een spijkerbroek staan op en zoeken een andere stoel. Nu noem je iets anders wat je aan de kinderen ziet, bijv. ik hou van kinderen die een staart in hebben. Deze kinderen staan op en zoeken een andere stoel.
Vervolgens ga je zelf meedoen. Je zegt: ik hou van kinderen die oorbellen dragen. De kinderen die dit hebben staan op en zoeken een andere stoel. Ook jij probeert nu een stoel te bemachtigen. Nu blijft er één kind over. Dat kind staat in het midden van de kring en zegt: ik hou van kinderen die..... en probeert daarna ook een stoel te bemachtigen enz. enz.

Spiegel spinnenweb

Nodig: bol wol
De kinderen zitten in een ruime kring. De leerkracht noemt een overeenkomstig kenmerk van zichzelf en een ander kind: "ik heb een bril op, Joris heeft ook een bril op". De bol wol gaat van de leerkracht naar Joris. De leerkracht houdt het uiteinde vast. Nu is Joris aan de beurt om een overeenkomst te zoeken: ik heb.... en ...... heeft dat ook. De bol wol gaat verder. Zo ontstaat er een spinnenweb.

 

Jongen en meisje
Een jongen en een meisje vergelijken. Wat zijn de verschillen en overeenkomsten?
Verhaal wat hier bij past: "Jip is een meisje", uit Jip en Janneke 1.

Wie heb ik in gedachten?
De leerkracht neemt een kind in gedachten. De kinderen mogen vragen stellen om er zo achter te komen welk kind het is. Je krijgt dan vragen als: is het een jongen? Is het een meisje? Heeft hij/zij een staart? Heeft hij/zij een spijkerbroek aan?

Lichaamsdelen raden
Neem een lichaamsdeel in gedachten. De kinderen mogen vragen stellen die jij met ja en nee beantwoordt. Je kunt ook over een lichaamsdeel vertellen, zonder het te noemen, waarna de kinderen moeten raden over welk lichaamsdeel je het hebt.

De bom
Nodig: tik tak boem
De kinderen zitten in de kring. Ze nemen allemaal een lichaamsdeel in gedachten. De bom gaat rond. Het kind dat de bom heeft, noemt een lichaamsdeel. Gaat de bom af, dan draait het kind dat de bom op dat moment heeft zijn/haar stoel om. Hij/zij mag even niet meer mee doen.
Spreek af of lichaamsdelen 2 keer genoemd mogen worden.
Je kunt de kinderen ook woordkaarten van lichaamsdelen geven. De kinderen moeten dan, wanneer ze de bom hebben, vertellen wat er op het kaartje staat.

Meten
Een leuke en geschikte activiteit rondom "mijn lichaam" is het meten van de kinderen uit de klas. Hoe lang is iedereen? Wie denken wij dat het grootst is? Wie zou het kleinst zijn? Hoe kunnen we weten of dit klopt?
Zet verschillende kinderen tegen elkaar en kijk telkens wie het grootst of kleinst is. Plak een stuk behangrol tegen de deur en laat de kinderen hier tegen staan. Streep aan hoe groot het kind is en schrijf de naam van het kind erbij.

Van groot naar klein
Laat een kind 3 of 4 kinderen op volgorde zetten van klein naar groot of van groot naar klein. Klopt het? Nu mag een ander kind 3 of 4 andere kinderen in de juiste volgorde zetten.

Wegen
Hoeveel zouden we wegen? Wie is zwaar en wie is licht? Hoe kunnen we weten hoeveel we wegen? Pak een weegschaal en laat de kinderen erop staan. Kunnen we ook 2 kinderen samen wegen? Kunnen we de groepsknuffel wegen? etc.

De schoenenwinkel
Laat alle kinderen de schoenen uitdoen en leg ze op een grote hoop. Doe nu allerlei activiteiten met de schoenen. Ga ze bijvoorbeeld tellen en kom dan tot de conclusie dat er iets niet klopt. Er zitten 20 kinderen in de klas en er liggen 40 schoenen? Dat kan toch helemaal niet! Weten de kinderen hoe dit kan?
Hoeveel veterschoenen liggen er? Hoeveel paar veterschoenen zijn dat?
Hoeveel laarsjes liggen er? Hoeveel schoenen met klittenband en hoeveel sandalen? enz. Classificeer door de schoenen op kenmerk bij elkaar te leggen.
Na het tellen kun je de schoenen met de kinderen gaan seriëren. Welke schoenen zijn groot of hoog? Welke schoenen zijn kleiner of laag? Maak rijtjes van hoog naar laag of van groot naar klein. Hiervoor moeten de kinderen de schoenen goed tegen elkaar houden en meten welke het grootst is of welke het kleinst.
Tenslotte mogen de kinderen de paren schoenen bij elkaar zoeken zodat alles weer klopt.
Als afsluiting is een raadspelletje leuk. Je beschrijft een paar schoenen en de kinderen moeten raden over welk paar jij het hebt of je houdt een paar schoenen omhoog en de kinderen moeten raden van wie dit paar is. (De eigenaar mag uiteraard niks verklappen!)

Bewegen
Maak bewegingen met je benen, voeten, armen, handen, hoofd etc. die de kinderen na moeten doen.
Geef de kinderen opdrachten: leg je elleboog op... doe je benen.... leg je handen naast... etc.

Bewegen op muziek met linten
Ga naar de speelzaal. Geef elk kind een lint van crêpepapier. Maak bewegingen op de maat van de muziek. Gaat de muziek hard, beweeg dan wild, gaat de muziek zacht, beweeg dan rustig.
Speel 'dansen in de spiegel' (zie hieronder) met de linten.

Pittenzakjes
Ga naar de speelzaal. Geef elk kind een pittenzakje. Geef opdrachten, zoals: we lopen met het pittenzakje op ons hoofd door de speelzaal. Het zakje mag niet vallen. We leggen het pittenzakje op onze elleboog en lopen rond. We leggen het pittenzakje in onze nek, we leggen het op ons voorhoofd, op de knie, voet, hand, schouder etc.
Maak het moeilijker door hindernissen in de speelzaal te zetten, zoals een bank waar de kinderen overheen moeten lopen, hoepels en horden.

Dansen in de spiegel

De kinderen werken in tweetallen. De kinderen  gaan tegenover elkaar staan. Het ene kind maakt een beweging, het andere kind doet hem/haar na. Zo lijkt het alsof je in de spiegel naar jezelf kijkt.

Proeven, ruiken, voelen, horen

  1. Kinderen uit een doosje of van een bordje iets laten proeven. Smaakt het zoet, zout of zuur?

  2. Kinderen iets laten ruiken. Wat denk je dat het is?

  3. Geluiden laten horen. Wat is dit? Is het geluid hard of zacht?

  4. Luisterlotto, speelleermateriaal

  5. Geluidenbingo, een leuke bingo vind je op de site van Juf Sanne

  6. Tik, tik, wie ben ik?

  7. Het spelletje 'hoeveel kinderen zitten er achter je?'

  8. Waar komt het geluid vandaan? De kinderen in de kring doen de ogen dicht. Jij gaat ergens in de klas staan en maakt een geluid met een triangel, trommel, klappen o.i.d.

  9. Dan loop je weer terug naar je plek. De kinderen mogen kijken. Waar kwam het geluid vandaan?

  10. Blindemannetje: Eén kind heeft een blinddoek om. Leid dit kind naar een ander kind in de kring en laat het kind met de blinddoek voelen. Wie denk je dat dit is? Zou het een jongen of een meisje zijn? Heeft hij/zij kort of lang haar? Een bril of geen bril?

  11. Voelspel of voeldoos: Laat de kinderen allerlei voorwerpen voelen. Hoe voelt het? Wat zou het zijn? Of zet een voeldoos in een hoek in de klas. De kinderen mogen hier tijdens de werkles spelen. Wat voelen ze? Wat zou er in de doos zitten?

  12. Neem een veertje of iets anders dat kriebelt. Doe één kind de blinddoek om. Kietel met het veertje. Waar kietel ik jou? Het kind moet de lichaamsdelen benoemen.